Hoofdstuk 2
- johnpjjansen
- 12 nov 2024
- 7 minuten om te lezen
Op de lagere school tijdens de oorlogsjaren
Op de boerderij van Lemmens is veel werk te verzetten. Ook werk dat door kinderhanden verricht kan worden. Victor pakt ook mee aan: “We waren een gezin met regels. Iedereen had dingen te doen zodra hij of zij naar de kleuterschool ging. Ik ben gegaan vanaf 4 jaar. Als ik dan thuiskwam, moest ik zorgen, dat er genoeg brandstof-voorraad bij de kachels lag. Hout en vooral ook ‘sjlam’ (kolenslik, afval uit de kolenwasserijen die als goedkope brandstof gebruikt werd). Daarna naar de peuterschool. Ik weet het nog goed, je kreeg een schort om en dan moest je figuurtjes knippen en zo. Daarna naar de basisschool in Schimmert, precies toen ik er net zat - ik was net 7 - begon de oorlog en moesten we de kelder in als het alarm afging.”
In mei 1940, als Victor bijna 7 is, vallen de Duitsers Nederland binnen. Veel wordt er niet geschoten. Tenminste niet in Schimmert en omgeving. De strijd in andere delen van het land duurt nog vijf dagen. De stad Rotterdam wordt zwaar gebombardeerd
en daarna geeft Nederland zich over. Op dat moment hebben Duitse soldaten ook al bezitgenomen van de boerderij van de familie Lemmens op Groot Haasdal. Een overweldigende gebeurtenis voor Victor als jongen van 7. Victor vertelt: “De Duitser is in mei binnengevallen met paarden en tanks. Alles lag vol bij ons. Ze zaten overal. Beneden in de kamer de hoge heren, de soldaten lagen boven, die hadden de boerderij zo ongeveer overgenomen. Ik keek er wel naar op. Dat waren mensen waar je je petje voor afnam. Ze kwamen langs marcheren in een groot peloton. Ze hadden laarzen met ijzeren pinnen eronder. En als ze dan zingend langstrokken, dat was een geluid, dat was echt sjiek en indrukwekkend. Daar werd je bijna niet goed van. Ze hadden alles vol paarden liggen. Ze wilden ook onze paarden hebben. Mijn broers gingen ’s avonds met twee van onze drie paarden het bos in, zodat ze niet gestolen zouden worden. De eerste Duitse soldaten, dat waren er zeker 40 of 50, lagen ingekwartierd bij ons tot ze verder trokken. Die hadden geen tegenstand bij ons, ze trokken gewoon verder, naar het noorden en richting België.“
De rust in Groot Haasdal wordt in die dagen verstoord, maar de verdere oorlogsjaren is er van oorlogsgeweld niet veel te merken. Geen gevechtshandelingen op de grond in elk geval. De tegenstand komt voor de Duitse bezetters vanuit de lucht. Geallieerde bommenwerpers met hun lading op weg naar Duitsland, vliegen over. Maar een aanval in oktober 1942 met ruim 200 geallieerde vliegtuigen, die bedoeld was om de stad Aken zwaar te treffen, mislukt volledig. Door heel slechte weersomstandigheden en miscommunicatie wordt niet Aken (30 km zuid-oostelijk van Groot Haasdal) maar Geleen (10 km noordelijk van Groot Haasdal) zwaar gebombardeerd. Geen gek idee, dat de familie Lemmens in Groot Haasdal in hun huiswei een hele grote schuilkelder gebouwd heeft. Victor weet het zich nu nog goed te herinneren: “Ik ging naar de basisschool. Daar moesten we ook schuilen
oor bombardementen. De school is ’s nachts gebombardeerd.
Toen werden wij allemaal verspreid over verschillende panden in het dorp. Bij de paters en in het gemeentehuis. Daar hebben we de school afgemaakt. Thuis zijn we ’s nachts vaker de boerderij uit moeten vluchten. Dan kwamen de Amerikanen over die in Duitsland gingen bombarderen. We hadden toen een foxterriër. Als die onder de tafel kroop, dan wisten we al dat er over 10 minuten vliegtuigen overkwamen. Dus dan zorgden we dat we snel in de schuilkelder kwamen. Als het heel spannend werd kwamen daar ook nog
gezinnen uit de buurt bij.”
De geallieerde bommenwerpers vliegen over om te gaan bombarderen in Duitsland, maar niet alleen bij het bombardement van Geleen, in 1942 wordt er een vergissing gemaakt. Ook in Schimmert vallen wel eens bommen. Victor: “Een bom maakte een ontzettend diepe krater. Drie bommen vielen in Klein Haasdal waarbij drie huizen helemaal vernield werden. Bij ons vlogen de ruiten naar binnen op Groot Haasdal.”
De schuilkelder in de huiswei komt ook van pas, wanneer vanuit het zuiden de Amerikaanse bevrijders oprukken en de gevechtshandelingen zich op de grond afspelen. Begin juni 1944 is D-Day al geweest. De geallieerden rukken op vanuit Normandië en vanuit de lucht worden de bezetters onder vuur genomen. Ook Groot-Haasdal krijgt zijn deel.
Victor: “toen werden we beschoten. We hadden drie dode koeien.
Er waren drie granaten gevallen in de huiswei. Twee granaten vielen op het huis.”
Het oorlogsgeweld kan niet voorkomen, dat het gewone leven doorgaat. Het gewone leven, maar ook de bijzondere momenten. Zo gaat de oudste dochter Bertha van het gezin Lemmens tegen het einde van de oorlog trouwen. Zo goed en zo kwaad als het kan, wordt alles in gereedheid gebracht voor het feest, dat in en om de boerderij plaats moet vinden. Victor is net 11 wanneer de Duitsers zich naar de Heimat uit de voeten maken: “Voor de bruiloft waren al de voorbereidingen getroffen. Vlees was gebakken, dat was geen bruiloft als tegenwoordig in een zaal, maar dat werd gewoon thuis gehouden. Maar de dag van tevoren hebben de Duitsers alles opgegeten en wat over was meegenomen.”
Maar Bertha trouwt, en er wordt gewoon gefeest. En feestelijk blijft de stemming ook de periode erna.17 september 1944 staat niet alleen in de geschiedenisboeken als de dag waarop rond Nijmegen de Operatie Market Garden (De Slag om Arnhem) start, het is ook de dag waarop Groot Haasdal wordt bevrijd. Victor: “Dat was feest! We zaten in de schuilkelder toen de Amerikanen kwamen. Ze zetten een tank achter onze schuilkelder. De Amerikanen lagen bij ons onder de fruitbomen, de Duitsers hadden zich aan de rand van Hulsberg ingegraven. Toen hebben ze hier nog een hele tijd lang gevochten.
En wij zaten achter die tank. Ik zie het nog zo voor me.”
Wanneer de Amerikanen Groot Haasdal innemen, blijken toch nog niet alle Duitse soldaten een goed heenkomen gezocht te hebben. “Bij een oom van ons, daar zat de kelder vol met Duitse militairen. Die waren daar gewoon gebleven toen de Amerikanen kwamen. Ze hadden eigenlijk best kunnen vluchten, maar ze zijn toen allemaal krijgsgevangen gemaakt.”
Er wordt flink gevochten op het terrein van de familie Lemmens. De kinderen vinden het maar wat spannend. En nieuwsgierig zijn ze ook natuurlijk, naar wat er zich op en om hun landerijen afspeelt. Dus gaan ze in een onbewaakt ogenblik naar buiten om poolshoogte te nemen. Victor: “Er stond een veld bieten. Wij liepen daar doorheen, komt er ineens een Duits vliegtuig over. Tak-tak-tak-tak-tak hoorden we. Dus wij meteen plat op de buik tussen de bieten.”
Wanneer de Duitsers hier verdreven zijn, komen de Amerikanen in huis. Er wordt dan nog zwaar gevochten aan het front bij Roermond. “Bij ons kwamen Amerikaanse soldaten ’s nachts uitrusten en daarna gingen ze weer terug naar het front. Op de binnenplaats stond een tank en er stond ook een grote tank onder de poort, ze zetten hun keukenapparatuur eerst in de achterkeuken bij ons. Op gegeven moment viel een stuk van het plafond naar beneden in de ketel. Toen brachten ze hun keuken naar de overwei (de wei aan de overkant van de weg). Het huis zat vol met Amerikanen. Wij hadden vooral aandacht voor Fred en Ken. Fred was een boerenzoon, Ken was de zoon van een kruidenier. Die lagen in de woonkamer en als ze uitgerust waren, gingen ze weer naar het front. Fred is gesneuveld in Roermond. Ken heeft nog vaker brieven geschreven vanuit Amerika. Vader heeft nog lang contact met hem gehouden.”
Ook Victor krijgt alle facetten van het werken op de boerderij mee. “Wij kinderen moesten de melkkoeien verplaatsen. Vandaag liepen ze in het Klein Haasdal en de volgende week moesten ze in De Bies grazen. En dat verplaatsen was werk voor ons. Wij moesten dan achter de koeien aan lopen. We hadden vier groepen van vier. Als je over de straat liep moesten telkens vier koeien naast elkaar en dan in vier groepen achter elkaar lopen. De jeugd liep daar tussenin. We werden toch wel goed aangespannen eer we van de school af waren.”
De boerderij van de familie Lemmens is een gemengd bedrijf. Naast de koeien, die dan eens hier in de huiswei en dan eens daar in een van de andere weien van Groot Haasdal of omgeving lopen, zijn er varkens, die in hun hokken liggen of die gewoon op de binnenplaats rondlopen. Er is ook een paardenstal, waar drie paarden hun thuis hebben, en verder zijn er natuurlijk de nodige kippen en is er een hok voor een hele vlucht duiven. Aan de land- en tuinbouwkant is er ook heel wat werk te verzetten. Er worden natuurlijk allerlei soorten groenten gekweekt voor eigen gebruik, maar het grote werk bestaat uit grote oppervlakten aardappelen, suikerbieten en tarwe. Aan de fruitkant van het gemengde bedrijf zijn er natuurlijk pruimen, aardbeien, bessen en vooral veel appel- en perenbomen. Geen bomen om langs af te lopen en in het voorbijgaan een lekkere appel te plukken, maar speciale hoogstambomen, waarvan het onderste gedeelte alleen maar bestaat uit een stam, waarop boven manshoogte een tweede gedeelte geënt is, van een boomtype, dat rijkelijk vruchten kan dragen. Een Franse uitvinding, die het mogelijk maakt om bomen in een weiland te planten, waar vervolgens de koeien gewoon onderdoor kunnen blijven lopen. Alleen als het tijd is om te plukken, moeten de koeien natuurlijk even het veld ruimen.
Victor: “We hadden veel fruit, vooral ook veel appelen. We hadden sterrenetten. Die werden geplukt als ze nog niet helemaal rijp waren. Dan werd er stro uitgespreid over het gras van de huiswei en daar werden de appels in één laag over uitgespreid om in de zon rood te kleuren en te rijpen. We hadden ook overal in huis sterrenetten liggen en wij als jeugd moesten meehelpen om ze elke dag om te draaien. Dat was het werk voor de kinderen. Maar vader had er ook iets voor uitgevonden. Dat was een borstel van een halve meter breed. Daarmee kon je een paar appels tegelijk omdraaien. Dat was een mooi hulpmiddel. Want als de zon scheen moest je al die honderden appels elke dag een keer draaien.“
Als ze verkocht werden, moesten al die appels weer opgeraapt worden. Zo pakte je in de loop van die tijd al die appelen wel een keer of 10 in je handen. Totdat er een opkoper kwam. Bij ons was er dat meestal een uit Geleen en later Paul Kirkels uit Valkenburg. Dat ging niet via de veiling, want daar zaten te veel kosten aan. Daarna werden ze op markten verkocht. Gewoon als handappels. Die waren lekker hoor! Om zo te eten of ze gingen naar de appelmoesfabriek. Later hebben we nog twee hectare sterrenetten gehuurd van Bemelmans, die hadden er zelf de tijd niet meer voor.”
Bij het plukken van al dat hoogstamfruit kan de eigen jeugd niet echt meehelpen. Wel de oudere jongemannen, die het wordt toevertrouwd, dat ze op de wel 20 meter lange ladders tot bovenin de bomen durven te klimmen.
Gevaarlijk werk, dat Victor later zelf ook wel zal doen. Alleen al het lopen met zo’n lange zwiepende houten ladder is een hele kunst. Victor: “En die moest je in je eentje dragen. Als je de slag te pakken had en je had het evenwicht, dan ging dat heel goed. Zo’n ladder moet ook uitgeslingerd zijn, anders kiap je al achterover voordat je aan de gang bent. Je liep soms nog beter met een lange ladder dan met een halve.”
Die ladder vervolgens op een deugdelijke manier tussen de takken van de boom stevig vastzetten is ook geen kinderspel. Laat staan het naar boven klimmen over de 30 centimeter uit elkaar staande sporten, met een emmer aan een touw die met een haak steeds hoger aan de ladder moet worden bevestigd.
“Dat waren ladders van toch zeker 20 tot 25 meter. Dat was wat als je daar bovenop stond en zo’n volle mand met 15 kilo appels of peren naar beneden moest laten zakken.”
Bij de buren is al een keer een zoon om het leven gekomen, bij een val van grote hoogte. Het plukken wordt liever overgelaten aan geroutineerde plukkers, dagloners die juist tijdens de appel- en perenoogst worden ingezet. In de beginjaren vijftig krijgt vader Lemmens zomaar ineens hulp uit onverwachte hoek. Meer dan tienduizend Molukse KNIL-militairen en hun gezinsleden worden in die tijd naar Nederland overgebracht en over het land verspreid. Ze komen ook in Zuid-Limburg terecht. Victor: “Bij ons kwamen Molukkers uit Elsloo helpen. Die waren blij dat ze een centje konden bijverdienen. En plukken was schoon werk. We hadden 12 Molukkers aan het plukken. Die waren dat soort hoge bomen in Indonesië wel gewend. Als je die door de bomen zag gaan! Of dat op een dikke tak was of een dunnere zijtak, die plukten echt alles af.”
De appels leveren vader en moeder Lemmens aardig wat op, maar daarnaast is er nog heel wat meer groente en fruit nodig om het huishouden draaiende te houden. Victor: “wij hadden een groot gezin, dus allereerst moesten de eigen vruchten geteeld worden. We zaten met 17 man aan tafel. En dan kwamen ook nog eens die Maastrichtse Sjengen met hun handel langs de deur. Dat werd betaald met appels. Dat ging zo van ‘voor een paar schoenen kun je zoveel appelen krijgen.’ Die hadden niks te eten en wij hadden geen schoenen. Er werd dus geruild. Er waren handelaren, maar er kwamen ook mensen die gewoon hun eigen schoenen ruilden om aan eten te komen. Die waren echt arm, dat had je heel veel vroeger.”
En was er een varken geslacht, dan leverde dat soms wel eens mindere kwaliteit vlees op. Het vlees van een mannetjesvarken was niet te eten. We legden het in de kelder op een laken, dan trok die smaak eruit. Dus dat werd ook wel geruild tegen spullen van die Sjengen. Dan kwamen ze de volgende keer weer en vroegen wij ‘heeft het gesmaakt’? En zij: ‘ja heerlijk’. Zij vonden dat allang goed genoeg.”
Als er zoveel appels voor het grijpen liggen, en er is vrije tijd om gekke fratsen uit te halen, dan is het niet zo gek, dat de overvloed aan appels door de jeugd aangegrepen wordt voor het uithalen kattenkwaad. Victor laat zich niet onbetuigd. Niet ver van hun huis heeft de waterleidingmaatschappij een hoge watertoren gebouwd, die tegenwoordig omgetoverd is tot een bezienswaardigheid met bovenop een restaurant. In Victor’s jeugdjaren zat er nog geen restaurant, laat staan een lift in De Reus van Schimmert, zoals de toren ook toen al heette. Victor: “Toen ik net van de lagere school af was, gingen we op zaterdagmiddag naar de toren. We staken onze zakken vol met appelen en dan renden we de trappen op om als eerste boven te zijn en de anderen van bovenaf met appels te kunnen bekogelen. Met de rest maakten we dan andere voorbijgangers aan het schrikken.
Voor de jeugd valt er zo nog wel meer te beleven in het verder stille Groot Haasdal. In de huiswei van de familie Lemmens ligt een forse poel met water met daar bovenop een groene laag kroos. Victor kan er nog van nagenieten: “We gingen er gewoon in zwemmen. In de zomer werd er een glijbaan gemaakt en dan gleden we zo het water in. Kwam je er als een groen mannetje uit.”
En als hij en zijn speelkameraden moe zijn van het ravotten en dorst krijgen, loopt de redding nabij. De volle uier van een koe in de huiswei lacht hen toe: “we gingen gewoon onder de koe liggen en bedienden onszelf. Versere melk bestond niet!”
Op zondagen staat er bijna altijd een heel aparte vorm van vermaak op het programma. De familie Lemmens beschikt over drie paarden. Victor: “Een van de drie was een dikke merrie. Zondags werden de paarden van de stal naar de wei gebracht een stuk van huis. Wij zaten met 3 man (Armand, Ernest en Victor) boven op die dikke merrie. In de wei kreeg ze van een oudere broer een tik op de billen, zette het op een lopen en dan vlogen wij ervanaf. De sport was natuurlijk wie er het langste op kon blijven zitten. Er is nooit iets ernstigs gebeurd, maar elke zondag was het raak zo.”
Dat tijdverdrijf is voor de uren, dat er geen werk aan de winkel is. Maar al te vaak ligt er gewoon ook voor Victor weer een klus te wachten. “Soms werd ik erop uitgestuurd om met paard en wagen een vracht klee (Limburgs voor klaver) voor de paarden te halen.”
En geregeld moet Victor ’s morgens vroeg uit de veren voor een klus van een hele andere orde. “Toen was ik net van de basisschool af. Als er stropers actief waren, moest ik ’s morgens vroeg als het nog donker was, met de fiets gaan kijken of er iemand het land op kwam. Die mannen kwamen heel vroeg. Als ik dan zo’n stroper tegenkwam, dan zei ik, ‘zeg je moet wel van onze jacht afblijven’. Verder gebeurde er dan meestal niets. Dat waren toch allemaal ook kennissen onder elkaar, dat waren geen bandieten. Echte stropers, die kwamen van Valkenburg, die kwamen tot bij ons in de huiswei stropen. Die moesten daarmee hun gezin in leven houden. Er werd niet gevochten. Het was wel een vriendenboel.”
Werk zat op de boerderij. Wanneer Victor in Meerssen op school zit, kan hij na thuiskomst meteen aan de slag om de koeien te melken. Of om fruit te plukken samen met de echte beroepsplukkers.
De naam Groot-Haasdal suggereert, dat het hier om een dal gaat met een groot aantal hazen. Nou is het aantal hazen er van oudsher inderdaad niet gering, maar dat gegeven blijkt toch niet de oorsprong van de naam Groot Haasdal te zijn. Een artikel in het orgaan van de Buurtvereniging Groot Haasdal geeft uitleg aan de hand van het archief van de heemkundevereniging. De naam Haasdal blijkt net als andere namen van plaatsen in de omgeving afgeleid van de naam van een roofvogel. Valkenburg en het Ravensbos zijn wat dat betreft nog herkenbaar. Haasdal blijkt de verbastering van het oorspronkelijke ‘Havickedal’. Dat de bewoners in de loop van de jaren van een havik een haas gemaakt hebben, verbaast niet, als Victor Lemmens vertelt van de vele hazen die er in zijn jeugd in het Haasdal rondliepen. Die hazen en het vele andere wild als konijnen, fazanten en patrijzen en hier en daar een wild zwijn of een ree, waren hun leven niet zeker als de boeren van Groot Haasdal op hun spaarzame vrije dagen hun jachtgeweren begonnen op te poetsen. Victor was erbij en keek ernaar: “Toen wij klein waren, was bij ons in de familie het jagen een sport. Dat zat in het bloed. Er zaten overal hazen en konijnen en fazanten. Het jachtgeweer ging ook gewoon mee als er op het land gewerkt moest worden. Dan werd tussendoor een haas of een fazant geschoten, zodat we die ’s middags konden eten.”
Zo’n geladen jachtgeweer meenemen op een rammelende kar op weg naar het werk op het land, is niet zonder gevaren. Zo blijkt die keer als een plukker op de kar met een geweer zit te hannesen en de bestuurder een schot hagel in z’n nek krijgt. Die onfortuinlijke bestuurder is Ernest Lemmens, de drie jaar oudere broer van Victor. Hij krijgt een flinke lading hagelkorrels in zijn nek, maar geen van de artsen, die hem die dag en in de jaren erna behandelen, neemt het initiatief om de hagelkorrels te verwijderen. De familie neemt aan, dat de vele spontane valpartijen die hij in de loop van zijn leven zal meemaken, veroorzaakt worden door de hagelkorrels in zijn lichaam. Ernest is sowieso een pechvogel. Jaren na het ongeval met het jachtgeweer, raakt hij bekneld in het mechanisme van een combine. Hij verliest een groot gedeelte van een hand. Uiteindelijk is hij achteraan in de 70, als hij bij alweer een val in huis met zijn hoofd op een tegelvloer terechtkomt en sterft.
Bij een echt georganiseerde jachtpartij worden kinderen als Victor ingezet als drijver. “Dus ik moest lopen en het wild opjagen. Degenen die moesten schieten, die moesten niet te veel door elkaar lopen. Want dat was gevaarlijk natuurlijk. Die moesten met hun geweren in een groepje bij elkaar blijven. Op zo’n dag schoten ze toch gemakkelijk zo’n 25 hazen. Ze schoten met vier man. Pap, Miel, Sef, Ernest. En soms kwamen er nog andere jagers bij. We begonnen met de jacht op patrijzen. Dat was zo mooi. Vier vijf geweren naast elkaar. In een stuk aardappelen zaten veel patrijzen en die moest ik dan opjagen. De mannen kregen het geweer niet snel genoeg geladen tussendoor. En dan ’s middags lag het schieten stop en dan gingen we naar een Holleweg, waar vroeger de landlopers met hun flessen lagen. Daar kwam een van de vrouwen een ketel soep brengen en dan werd een uur gepauzeerd met veel jagersverhalen. Dan werden met de honden de patrijzen bij elkaar gehaald en werd er een tableau van wel meer dan 40 patrijzen uitgespreid. ’s Avonds na 5 uur werd niet meer gejaagd. Dan hoorde je de overgebleven patrijzen naar elkaar roepen. De nesten lokten zich weer bij elkaar. Dat was een prachtig concert om te horen. Dat vond ik nog het mooiste.”
Zo’n jachtpartij vond niet alleen in de weekenden plaats. Er werd ook wel eens op een doordeweekse dag een grote jacht gehouden op. Dan hoefde Victor zelfs niet naar school. “Als er een grote jachtpartij georganiseerd werd, kreeg je daar een dag vrij voor van school. Je weet hoe dat gaat. De meester kreeg dan natuurlijk ook een haas. Dus de kinderen een dag vrij geven was ook in zijn eigen belang.”
En er werd ook wel geschoten voor anderen, op bestelling zogezegd. Victor: “Mijn vader moest patrijzen schieten voor een baron in Maastricht. Er was een feest en ze moesten patrijzen hebben. En pap moest die 15 patrijzen schieten. Buiten het jachtseizoen!. Er zaten er toen zoveel. Nu is het veel minder. Soms zie je nog wel eens een koppeltje. Maar misschien door de roofvogels of de vossen, tegenwoordig is het veel minder. De fazantenjacht is ook bijna afgelopen. Er zit gewoon bijna niks meer. De hazen kun je tellen.”





Opmerkingen