Hoofdstuk 4.
- johnpjjansen
- 4 nov 2024
- 7 minuten om te lezen
Victor, de zaakvoerder van de Boerenbond
Victor Lemmens maakt de Fruitteelt Vakschool oftewel de Fruitschool af en blijft dan nog een jaartje in Maastricht. Broer Sef is daar directeur bij de proeftuin van de Fruitschool. “Hij gaf ook les in ‘monsters maken’. Ik was toen vooraan in de 20 geloof ik en toen hoorde ik dat er in Schimmert en Hulsberg een secretaris/zaakvoerder werd gevraagd bij de Boerenbond. Ik zeg tegen Sef ‘morgen neem ik verlof, Ik ga de bestuursleden af in Hulsberg.’ Die in Schimmert kende ik toch al allemaal. Dus ik ging solliciteren.”
Als een volleerde politicus in campagnetijd, trekt de jonge kandidaat Victor Lemmens langs de Hulsbergse bestuursleden van de Boerenbond. “Of u aan mij wil denken, vroeg ik en dan zeiden ze ‘Ja, dat komt wel goed!’ De bestuursleden moesten stemmen, maar vanuit Landbouwbelang in Roermond kwamen ze vragen stellen. Ik heb meteen gezegd, dat ik niet op kantoor wilde zitten. Ik wilde in de handel werken. Toen kwamen ze bij elkaar. En daar zat ik op sollicitatiegesprek tegenover Sjeng Vriezen de oude zaakvoerder die over een paar jaar met pensioen zou gaan. Ze begonnen vragen te stellen en ik geloof dat ik wel de goede antwoorden heb gegeven.”
Er zitten 20 sollicitanten met z’n allen in een kamer te wachten, die een voor een naar binnen geroepen worden. “Dat was best spannend, want daar hangt toch je toekomst vanaf. Toen moest ik de dag erna terugkomen. ‘Ja Victor je bent aangenomen, maar er zitten voorwaarden aan vast. We verplichten niets, maar je moet in de buurt wonen.’ Toen was ik toch al een eind in de 20. Hier waar we nu wonen, waren de huizen pas gebouwd. Van het echtpaar dat hier woonde was de vrouw gestorven, de man verkocht het huis. Hij had een fietsenhandel hier in de kamer. Later heeft hij een schuur gekocht en daar de winkel van gemaakt. Toen ben ik hier in Klein Haasdal gaan wonen en ik werkte op loopafstand op de Dippo van de boerenbond.”
Dippo is de gebruikelijke Schimmertse naam voor het ‘depot’ van de Boerenbond in Klein Haasdal, de centrale plek, waar de boeren/leden van de bond uit Schimmert en Hulsberg een deel van hun oogst naartoe brengen en waar ze hun gereedschappen en later ook zaai- en pootgoed en bestrijdingsmiddelen komen kopen, de voorloper van wat tegenwoordig de Welkoop heet. Het is een vestiging van de overkoepelende organisatie Landbouwbelang in Roermond, de coöperatieve agrarische in- en verkoopvereniging, waarvan de meeste boeren lid zijn. Victor is de baas van de Boerenbond Schimmert/Hulsberg, en een kantoorbaan zoals hij die verafschuwt wordt het ook echt niet. “Daar heb ik hard gewerkt. Er was nog niet veel omzet in die tijd. Maar dat werd al snel heel anders.” In zijn begintijd krijgt Victor een belangrijke taak erbij, die op het eerste oog niet zoveel met de vruchten van het veld te maken heeft, maar die wel degelijk van groot belang is voor de boerenstand. De boeren lopen allerlei grote risico’s waarvoor ze totaal geen dekking geregeld hebben. De risico’s van het gewone leven én de risico’s van het boerenbestaan inclusief de afhankelijkheid van weer en wind zijn op geen enkele manier gedekt. Victor: “Toen ging ik de handel in. Een halve dag ging ik met de inspecteur van de verzekering de boeren af voor levensverzekeringen of pensioenverzekering of ziekenhuisverzekering. Veel mensen hadden die verzekeringen gewoon niet. We sloten op zo’n middag heel wat verzekeringen af. De brandverzekering was bijna overal veel te laag bijvoorbeeld. Er was nog veel te veroveren. Op een middag pakten we dan een stuk of vier boeren. Ik werkte samen met Jules Geurts uit Roermond. Die was verzekeringsinspecteur van Interpolis. Ik had een goede portefeuille. Toen ik stopte hadden we toch aan provisie zo’n 60.000. Toen is er een vertegenwoordiger gekomen. Ik kwam ’s avonds bij de mensen thuis of zij kwamen naar mij toe. In de tijd van de opkomst van de bromfiets was dat een kwestie van schadeformulieren invullen en polissen afsluiten. Het was heel gewoon om dat na het werk te doen. Toen hadden de boeren nog geen lopende rekening bij de bank. Dat ging allemaal in contanten. Ik moest de premies dus cash innen. Een keer per week ging ik naar Hulsberg. Daar had ik ook nog verzekeringen erbij gekregen van particulieren. Die moest ik op mijn bromfiets gaan innen. Twee dagen kreeg ik daar in Schimmert en Hulsberg de tijd voor. Ik kwam vaak met een dik pak geld thuis. Toen dacht er niemand aan om me te overvallen. Ik stak het geld in mijn binnenzak en thuis ging het in een kistje de kast in. Dat lag eigenlijk zo voor het oprapen. De bank was gesloten, dus dan moest je het geld toch beheren tot de volgende dag. Je dacht er niet aan, dat er wel eens iemand zou kunnen komen, die zei ‘geef dat geld maar eens allemaal aan mij’. Er zat verder ook nog niemand voor op het kantoor, dus het schrijfwerk was ook voor mij, totdat we een boekhouder kregen.”
Toch is de argeloosheid van Victor misschien iets te naïef voor iemand die met flink wat geld op zak door de omstreken van Schimmert brommert. Zelf vertelt hij, dat de boeren niet met geld op zak rondliepen. Bij de Dippo houden ze een soort rekening courant aan. “Als ze leverden werd er een rekening van hun tegoed opgemaakt. Als ze kwamen kopen werd gezegd ‘hou maar van de rekening af’. Zo ging er geen cash geld in om. Centen bleven altijd een probleem”, zegt Victor. Net als hijzelf hadden de meeste boeren gewoon een geldkistje in de kast staan. Dat het in die tijd niet allemaal aardige handelaren zijn, die komen kopen of verkopen bewijst zijn anekdote over de verkoop van een pink, een eenjarig rund. “In Hulsberg was een boer, die had een fijne pink staan. Kwam een handelaar die kocht die pink en betaalde die vrouw en keek goed waar die vrouw dat geld naartoe bracht. Toen de kans vrij was, stak hij het geld weer terug in zijn zakken. Maar niemand kon een bewijs leveren dat hij dat gedaan had. Dat was het gevaar van cash geld in huis.”
Door zijn vele huisbezoeken krijgt Victor een goed contact met de bijna 100 leden van zijn boerenbond in de beide dorpen, zowel in Schimmert als in Hulsberg. Zijn voorganger heeft hem gewaarschuwd voor de boeren van Hulsberg.
“Hij zei ‘Vic, in Hulsberg, daar geef ik je een half jaar, dan ga je er met de staart tussen de benen vandoor. Daar is niet mee te werken met die boeren in Hulsberg.’ Maar hij was zelf een beetje een lastige man. Zelf heb ik In Hulsberg eerlijk gezegd altijd plezierig gewerkt. Het ligt ook veel aan jou als persoon zelf. Ik ben naar Hulsberg gegaan en ik kan wel zeggen ik ben nooit ergens beter ontvangen dan daar. Bij een familie daar zei de moeder als ze zondags aan tafel zaten. “Laat vlaai over, morgen komt Vic”. Dat is toch een compliment! Die van Hulsberg waren wat gemoedelijker, wat zachter van aard. Die van Schimmert konden nog wel eens goed schelden.”
Het verzekeringswerk is begin jaren ’60 van bijzaak tot een van de belangrijkste hoofdzaken geworden. Maar ondertussen gaat het ‘gewone’ werk op de Dippo ook door. Zoals met de oogst van de graangewassen, voornamelijk tarwe. De boeren brengen hun producten naar de Dippo. De volgende morgen om 6 uur komt daar een vrachtwagen om de vruchten op te halen en zo is er een continue stroom van aan- en afvoer.
Victor: “Vroeger kwam elke zak tarwe op de boerenbond terecht. Ook nog in het begin toen de combine kwam, ging de tarwe nog in zakken en die brachten de boeren dan naar ons. Er stond dan een hele file aan boerenkarren met paarden ervoor om gelost te worden. Zo kwamen duizenden kilo’s binnen in zakken van 60 tot 70 kilo die met de hand gevuld waren. Dat ging dan aan de ene kant van de Dippo zak voor zak aan een ketting de zolder op, werd daar opgeslagen en dan kwam de volgende morgen vanaf 6 uur de vrachtauto van het transportbedrijf. Dan gingen de zakken via een transportband aan de andere kant van het gebouw weer naar beneden de vrachtwagen in, om naar Maastricht gebracht te worden. Dat was een heel logistiek proces. Daar gingen veel uren inzitten en het was nog veel handwerk.”
Wat niet naar Victor wordt gebracht, wordt op het land in mijten opgeslagen omdat de boeren geen plaats hebben in hun schuren voor de opslag. “Om die mijten te maken, had je echte vaklui nodig. Want dat moest op een speciale manier, zodat het ietsje afhing. Geen dek erop, maar de halmen werden bij elkaar gebonden en dat was dan de redding om ze op te kunnen slaan. Dat bedierf niet snel als ze goed gemaakt waren. Kon wel 10 jaar blijven liggen zo.”
Voor de boeren wordt het werk op het land een stuk gemakkelijker door de komst van de combine, een machine, die het handmatig oogsten met de zeis en het dorsen van het graan uit handen neemt. De graanhalmen worden in een keer over een breedte van meer dan vier meter gemaaid en de machine in getransporteerd, waar letterlijk het kaf van het koren gescheiden wordt, waarna los van elkaar het stro-afval en de gedorste graankorrels worden opgevangen.
Het heeft grote consequenties voor Victor’s werk op de Dippo. “Toen de combine het werk overnam, kwam er praktisch geen zak tarwe meer naar de boerenbond. In het begin werd het graan nog wel in zakken opgevangen, maar al gauw werd het al op het veld rechtstreeks in een vrachtwagen geblazen. Dat was de eerste verlichting van ons werk. Verlichting enerzijds, maar omzetverlies aan de andere kant.”
Daar moet iets op gevonden worden. Het verzekeringswerk maakt een deel van het verlies goed. Maar voor de rest legt Victor zich toe op de verkoop van veevoer en bestrijdingsmiddelen. Een dag in de week in Hulsberg en een dag in Schimmert. De rest van de tijd is er het werk op de Dippo. Victor: ik had het er altijd druk. Toen zijn we ook nog een winkel begonnen met allerlei materialen die men nodig had. Dat was de voorloper van de Welkoop!”
De handel in veevoer zorgt voor een nieuwe activiteit, die Victor niet in de koude kleren gaat zitten. “Toen gingen we ook nog veevoer en kunstmest laden in Maasbracht. De bestellingen van de boeren werden op volgorde gelegd op de vrachtwagen. ’s Morgens vertrokken we voor een rondrit. Gelukkig hielp de chauffeur bij het lossen bij de boeren. Dat was niet altijd even plezierig. Zo hier en daar moest je ook de trap op. Bijvoorbeeld met Amon, stikstof dus. De eerste 10 jaren werd kustmest los geleverd. Die moesten we in zakken doen of op een wagen met de schop. ‘Dat moet op de heksenzolder’, zei zo’n boer dan. Moest hij 2000 kilo hebben. Zakken van 50 kilo. Dus dat was samen met de chauffeur 40 van die zware zakken de trap op dragen. En er werd niet gevraagd of je moe was of zo! Dat was hard werken. We hadden ook nog geen heftruck, dus het was allemaal handwerk. Later werd dat gemakkelijker. De grote boeren hadden al silo’s, dus daardoor werden wij ontlast. Dan werd zo’n silo vol geblazen van bovenin. Daar hoefde niemand meer met de handen aan te komen. Er was ook geen vrije zaterdag. Wat ik verkocht moest ik ook zaterdag weer op mijn nek pakken. Zaterdagmiddag had ik zogenaamd vrij, maar als je om 11 uur aan een karwei begon was je ’s middags om drie uur nog aan de gang. Je werd echt afgebeuld. Ik was helemaal alleen, later kwam er die boekhouder bij. Verder was er alleen die chauffeur, die wel meehielp. Uiteindelijk hebben we gezegd, we brengen het niet meer naar boven. Dat hebben we alleen nog gedaan met pulp. Dat was het restant van uitgeperste suikerbieten, dat werd teruggeleverd door de suikerfabriek in Dinteloord en door de boeren weer gebruikt als veevoer. Toen begon het spel weer opnieuw met zeulen met zakken. Dat waren hele grote zakken, maar ik kreeg hulp van de chauffeur van Dinteloord. Van de boeren hoefde je geen hulp te verwachten. Een boer als die kans zag om er langs te kunnen komen, om een wagen mee te lossen, die had altijd wel iets te doen. ‘Ik moet nog even iets regelen.’ En dan zag je hem een tijd niet. Maar als de wagen leeg was, dan zag je hem weer komen. Dan kon je wel een kop koffie krijgen. Maar meehelpen, ho maar. Er werd wel voor betaald. Wij moesten een bon uitschrijven er werd natuurlijk winst op gezet.”
In de tijd van de appel- en perenoogst heeft Victor zijdelings ook te maken met het bevoorraden van stroopfabrieken. Met appelen en peren hadden we op de Dippo niks te maken, die gingen naar een veiling apart in Bunde en Roermond en Margraten. Daar kwamen de groenteboeren kopen. En de grote handelaren kochten rechtstreeks bij de boeren. Dan hadden ze niet dat gedoe met extra kosten van de veiling.
Van oudsher zijn er veel kleine en grotere stroopfabriekjes in de streken rond Schimmert, zoals tegenwoordig nog de grote stroopfabriek Canisius in Schinnen. “Naar die kleine fabriekjes ging de tweede kwaliteit appelen en peren. Er waren ook soorten die verder nergens voor te gebruiken waren. Die waren bijvoorbeeld veel te zuur om zomaar in te bijten. Dat ging allemaal de stroopketel in. In het seizoen stond de binnenplaats daar vol appelen. Dan duurde het een paar weken voordat die allemaal verwerkt waren. Dan zat het vol vliegen. Meer vliegen dan appelen. En dat ging allemaal de ketel in. Temperatuur was toch 100 graden! Sommigen kookten een keteltje per week voor de hobby. Maar de echte stroopfabriekjes, daar brachten de boeren appelen en suikerbieten rechtstreeks naartoe. Appelen alleen waren te zuur, dus gingen er veel suikerbieten bij. Zo werd de stroop gezoet.”
Het werk op het land is in de jaren ’50 nog mensenwerk maar dan met behulp van paardenkrachten. In de jaren ’60 zet de mechanisatie van de landbouw in. Het spel van man en paard, wordt overgenomen door gemotoriseerde paardenkrachten. In Nederland stijgt het aantal tractoren tussen 1950 en 1960 van nog geen 10.000 naar 45.000.
Er rijden ook steeds meer tractoren door het Schimmertse land. Voor 3.000 gulden kun je er in die dagen al een hebben, maar 7.000 is een gebruikelijke prijs. Er wordt veel gevraagd van paard en tractor. Paarden kunnen ziek worden, maar de vele bewegende delen van een tractor zijn ook kwetsbaar. Daar sta je dan als boer - midden op je land - als je tractor er de brui aan geeft.
De mensen van de Boerenbond zien dat probleem ook en dus wordt er centraal een cursus van een paar dagen georganiseerd om jonge boeren(-zonen) te leren hoe ze zelf een tractor kunnen repareren. De afdeling Schimmert en Hulsberg komt ook aan de beurt. Zo kan het gebeuren, dat op een goede dag een twintigtal jongemannen naar het Noordlimburgse Sevenum mogen om daar onderricht te worden in het repareren van een tractor. Dat hebben ze daar geweten!
Victor is dan al in de 30 en als zaakvoerder van de Boerenbond een van de oudste cursisten. Hij weet nog goed hoe het er daar aan toeging bij dat uitstapje naar Sevenum. Met de organisatie is niets mis, maar voor een aantal van de deelnemers is het verblijf in een andere omgeving toch wel een uitdaging.
Victor: “daar waren er bij, die waren zogezegd nog nooit van het eigen erf afgeweest en die wisten zich dus niet te gedragen. We sliepen in een loods op bedden met matrassen en lakens. Maar dat waren er heel wat niet gewend. Die sliepen thuis nog op strozakken. Er waren er die weigerden op lakens te slapen. En geslapen werd er toch al nauwelijks. Gedronken des te meer. En rare streken uitgehaald. Er was er eentje, die had zich helemaal in wc-papier gewikkeld. Dus dat was dolle pret. Totdat ‘s nachts de leiding ingreep.”
‘s morgens gaat de hele groep ontbijten aan mooi gedekte tafels. Maar ook hier wordt de onwennigheid van de jonge boeren omgezet in kwajongensstreken die niet bij de leeftijd van de boerenzonen uit Zuid-Limburg zouden moeten horen. Victor: “Nog voordat ze plaatsgenomen hadden, hadden sommigen al in het voorbijgaan het vleesbeleg van de tafels gegrist en naar binnen gewerkt. Zodat de anderen het verder met boter en stroop moesten stellen.
En daarna was er appél. Er waren lakens zoek. Iemand had lakens weggehaald. Of ze nog terechtgekomen zijn weet ik niet. Misschien is er nog wel een rekening voor gestuurd. Maar de rest van de dag werd er serieus gewerkt. Daar zag je toch, dat er heel wat goede vaklui tussen zaten. Ze leerden de hele motor van een tractor uit elkaar te halen en weer in elkaar te zetten. Daar hebben ze later nog veel plezier van kunnen hebben.”
Op de Dippo in Klein Haasdal is er altijd genoeg werk te doen voor zaakvoerder Victor Lemmens. Hij is de spil in het logistiek proces van aan- en afvoer van alles wat voor het land bestemd is en wat er bij de oogst vanaf komt. Overal heeft hij te maken met mensen, die iets van hem eisen of die het niet snel genoeg vinden gaan allemaal.
Victor: “Je had toch veel lastige mensen. Ik moest aan de vrachtwagenchauffeur opdracht geven waar hij bieten moest laden. Ik schreef de briefjes daarvoor uit. De ene keer was dat hier, de andere keer daar om te laden. Als er twee hopen bieten naast elkaar lagen, had je al snel keet. De ene werd nu opgeladen, de andere was pas een week later aan de beurt. Het was niet altijd glorietijd. De tijd van de bietencampagne, dat was de vervelendste tijd van het jaar. 15 september begon dat.”
Behalve spin in het web van agrarisch Schimmert en Hulsberg, is Victor ook winkelier. De Dippo is inmiddels ook gewoon een winkel, waar niet alleen de boeren, maar ook particulieren spullen komen kopen. Het werken is Victor niet verleerd, maar evenmin zijn streken. En kijk uit als hij aan het vertellen slaat. Dan wil de uitbater van de winkel van de Boerenbond je nog wel eens knollen voor citroenen verkopen. De practical joker uithangen en voor de grap mensen verhalen op de mouw spelden, dat is Victor Lemmens ten voeten uit. Daar kan hij zelfs nu nog van genieten. Met smaak vertelt hij nog van de dame die tulpenbollen was komen kopen. Later hoorde hij de dame zeggen dat het zo raar naar prei rook in haar schuurtje, waar ze alleen maar tulpenbollen had neergelegd. Had ze nog niet door gehad, dat Victor haar uien in plaats van tulpenbollen had meegegeven.
“Maar”, zegt hij nu, “ik wist wel bij wie ik zoiets uit kon halen en bij wie niet. Ik heb toch wel vaak mensen voor de gek gehouden. Een neef van me, die moest spinaziezaad hebben. Was een echte tuinman. Maar ik had hem bladkoolzaad meegegeven voor het vee. Na een tijdje vertelde hij tegen zijn buurman: ‘Vic heeft me dit spinaziezaad verkocht, maar kijk eens hoe snel dat groeit. Is dat wel spinazie?’ Waarop de buurman: ‘Als Vic je spinaziezaad verkoopt, dan is het ook spinaziezaad.’ Mijn neef was uiteindelijk niet kwaad, maar hij zei wel ‘ik krijg je nog wel een keertje’. Hij kan er nu nog wel om lachen.”
Zelf wordt grappenmaker Victor ook wel eens beetgenomen. Dan niet op een grappige, maar eerder op een geniepige manier. “Op een keer kwamen er mannen van het kamp. Toevallig kwamen die altijd net als ik de deuren aan het sluiten was. Dan wilden ze toch nog even in de winkel kijken naar leren klompen of zo. En je zei natuurlijk niet gauw ‘nee’ als je iets kon verkopen, hè. Dus zij maar in die rekken kijken. ‘Die, nee die bevallen toch niet.’ Ze bekeken alles maar vertrokken weer zonder iets te kopen. De volgende dag waren de rekken leeggehaald. Klompen weg, werkbroeken weg, draad van de omheining doorgeknipt om weg te komen. Maar ik moest wel verantwoording afleggen. Politierapport invullen. Er werd niet meer over gesproken wie hier eigenlijk de boef was. Ik zei tegen de politie ik weet precies wie het gedaan heeft. En die zei ‘ik ook’ maar daar gebeurde niks mee.”
Wanneer Victor 59 jaar is, blijkt het harde werken op de Dippo toch zijn tol te eisen. “Toen kreeg ik een burn out. Ik viel zomaar om. Van 20 tot 60 had ik dit werk gedaan, nu was het genoeg geweest. Toen kwam de dokter, die zei stoppen. Heb ik een tijd gerust en kwam er een vervanger van een andere boerenbond. Toen moest ik op controle bij het GAK bij de controlerende arts: ‘wat wil je, stoppen of doorgaan?’ Ik zei ‘Stoppen nog niet. Maar wel een halve dag beginnen.’ Maar dat vond hij niet zo’n goed idee. ‘Ik geef je een goede raad, stop ermee’, zei die. Toen ging dat nog in die tijd. Onze dochter Stella werkte ook op het GAK, die wist hoe dat ging. Toen ben ik nog een tijdje die halve dag gaan werken. Moest ik de poorten openzetten. Ik kon niet in een gesloten ruimte werken. Toen ben ik ermee gestopt. Ik was geen kantoormens. Ik moet met de handen kunnen werken. Toen ben ik thuis gebleven.
Het is inmiddels 30 jaar geleden, dat Victor afzwaaide bij de Boerenbond. Hij kijkt toch wel met plezier terug op de vele jaren die hij er gewerkt heeft. In een fotoalbum vindt hij nog een mooie foto van hemzelf met zilveren speldje op de revers, samen met zijn vrouw Paula, die genomen is bij zijn 25-jarig jubileum op de Dippo. In dat album ook een foto met het bestuur van de boerenbond en een van de hoge heren van Landbouwbelang uit Roermond. Victor heeft er nog zijn eigen gedachten bij: “feesten dat konden ze wel goed, maar er heeft er nooit eentje een zak naar boven gedragen. De boeren moesten werken om hun te betalen. Van Landbouwbelang is niet veel meer over, en Interpolis is opgegaan in Achmea. Ik heb nog een klok cadeau gekregen. Die ligt nog ergens op zolder. Kon je draaien zoveel als je wou, maar die heeft nog nooit gelopen.”

Een trotse zaakvoerder van de Boerenbond Schimmert





Opmerkingen