Hoofdstuk 3
- johnpjjansen
- 12 nov 2024
- 4 minuten om te lezen
Naar de landbouwschool in Meerssen en de fruitschool in Maastricht
Na de basisschool gaat Victor naar de Landbouwschool in Meerssen. Met de fiets gaat het elke dag naar school. Ruim een half uur heen en een half uur terug. De opleiding duurt vier jaar. Hij leert er alle theorie van het werken op de boerderij, de praktijk krijgt hij thuis al doende bijgebracht. Want thuis moet er na school gewoon meegewerkt worden op de boerderij. De oudste broers en zussen hebben het huis dan al verlaten, de tieners die niet meer naar school gaan, werken volop mee op de boerderij. Victor: “Paula en Emma bleven thuis om moeder te helpen. De tweeling Ernest en Armand bleef ook thuis, ook om mee de koeien te melken. Maar die gingen ook bij de buren helpen, zoals dat gebruikelijk was in die tijd. Er waren veel kinderen overal. De jongere kinderen werden opgevoed door de ouderen. De twee broers Ernest en Armand zijn uiteindeljk op de boerderij gebleven.”
De opleiding op de landbouwschool duurt 4 jaar. “Ik heb er best veel geleerd. Daar heb ik nog een bijencursus gevolgd.
Interessant vak is dat. De leraar pakte de koningin uit een bijenkast, zette die op zijn voorhoofd en een paar minuten later had hij een enorme baard van allemaal bijen, die op de koningin afgekomen waren. Hij schudde een paar keer met z’n hoofd en toen vlogen ze er vanaf. ‘Die steken niet’, zei hij.”
Later in de opleiding wordt ook Victor voor de bijen gegooid. Er wordt wel eens wedstrijd gedaan wie een tros bijen af kon doen met blote handen. “De eerste keer moest ik er een dar uithalen. Een kolonie bijen kan bestaan uit één koningin, tot 60.000 werkbijen en zo’n 1000 darren, de mannelijke bijen. Dan moest je zo’n dar pakken en ik was er een beetje bang voor. Maar het is me wel gelukt.”
Op een keer moet Victor het bijenhok opruimen. “Er lag een hoop rommel. Zag ik daaronder een geweer liggen en ik denk dat gaat mee naar Schimmert. Ik vond dat een mooi ding om in de kamer op te hangen.”
Na de landbouwschool volgt voor Victor de Fruitteelt Vakschool in Maastricht. De opleiding duurt twee jaar.
“De eerste dag toen ik daar was, zei de leraar ‘we gaan eerst maar eens proberen hoe het met de kennis van de taal gesteld is’. En toen gaf hij een dictee. Enfin dictee gemaakt, komt hij de volgende dag terug. ‘Er is toch een wonder gebeurd’, zegt hij. ‘Iemand heeft een foutloos dictee gemaakt.’ Dat was ik. Ik stond er zelf van te kijken.”
In de vrije tijd neemt Victor de gelegenheid te baat om er met zijn even oude neef Eduard op uit te gaan. “Ik had een windbuks, en Eduard kreeg ook een windbuks. Een flobert kregen we niet, dat was te gevaarlijk. Na de mis op zondag kwam Eed naar ons en dan trokken wij met z’n tweetjes het bos in met de windbuks. Maar we schoten niet op dieren.” De lol met de windbuks bestond er alleen al uit om met zo’n geweer rond te lopen en af en toe te schieten alsof ze op de kermis waren. “We liepen langs de tuinen van de boeren. We schoten op de paarse bloembollen van de uitgeschoten prei, die ze niet hadden geoogst, maar hadden laten staan om zaad te telen. We deden wedstrijd, wie de meeste bollen kon afschieten. Alleen bij een hanenfokkerij daar keken we wel eens naar binnen en als we dan zo’n kuiken zagen waarvan we dachten dat wordt toch niks, dan schoot je die eruit. Soort natuurlijke selectie, maar dat waren wij dan. Wij konden wel schieten. We oefenden op luciferdoosjes die de ander tussen de vingers vasthield.”
Later wordt de groep jongens met windbuksen groter. Ene Ritch heeft een dichte vrachtwagen. Daarin gaan ze met een man of vijf de boerderijen af om mussen en ratten te schieten. “Ratten leefden in de stallen. Je zag ze op plaatsen over de muren rennen. En als wij ze schoten vonden de mensen dat wel mooi. We mochten dan binnenkomen voor een kop koffie of chocomel. En dan gingen we door naar de volgende plaats om ook daar ratten te schieten. En ook mussen. Die werden gegeten. ‘Mösse blesche’, heette dat.”
Vic gaat werken op de proeftuin in Maastricht waar zijn broer Sef de baas is. “Toen ik er ging werken, zei ik tegen Sef er zitten hier ergens konijnen. Die eten de plantjes op. Die proeftuin was 5 hectare groot. Ik pakte de kleine tractor en ging rond om te kijken of er iets in de strikken zat, die geplaatst waren. Daar zaten dan wel eens konijnen in, maar geregeld ook katten. Maar als je een kat uit zo’n strik moet halen, dat is geen lolletje. Die verzet zich enorm.”
De konijnen die Victor vangt, worden ter plekke geslacht. “En dan ging ik op de fiets terug naar huis. Een keer had ik een mooi groot konijn geslacht en achter op de fiets in een tas meegenomen. Toen ik thuis kwam was ik de tas kwijt, het konijn kwijt en alles kwijt. Er heeft zich nooit iemand gemeld.”
En dan is er nog een andere manier om op konijnen te jagen. Daarvoor heeft Victor met zijn vrienden de beschikking over een fret. “Op zondag na de hoogmis gingen we er met de fret op uit tot een uur of drie in de middag. Er werd een net gespannen boven een konijnennest. De fret joeg de konijnen het hol uit en die werden gevangen in het net. Het kon ook zijn dat een das in het hol zat. Dan had je pech, en de fret helemaal. Als die na een hele tijd nog niet buiten was, dan was wel duidelijk dat de das hem opgegeten had.”
Het fretteren beschouwen ze als een sport. Balsporten zijn minder in trek. “We voetbalden met een varkensblaas. Dat was niet veel bijzonders We kochten een leren bal. Voor 32 gulden, dat was veel geld in die tijd. We voetbalden in een wei zonder bomen, wel met prikkeldraad.”
Een andere tak van sport heeft dan wel weer met dieren te maken: de duivensport. Een duivenhok heeft altijd wel deel uitgemaakt van de boerderij van de familie Lemmens. Victor: “Duivenmelken zat wel in de familie. Broers van mij speelden fond, ik speelde tot duizend kilometer. Zij speelden Dax en zo, de lange afstandsvluchten. Ik speelde met de duiven op de heksenzolder. Dat was vlak na de oorlog. Boer Stassen was duiven blijven houden tijdens de oorlog, hoewel dat niet mocht. Die zei toen tegen mij ‘hier heb je een paar duifjes. Kun je daar mee beginnen.’ Begonnen met St. Vincent. Dat was 110 kilometer. We speelden mee met concours Schimmert. De kleermaker gaf een lap stof voor wie de eerste plaats haalde. Wij zetten onze duif de eerste keer in. Eerste prijs, een lap stof. Onze duif was 2 minuten sneller dan de volgende duif. Een tijdje later was er weer een concoursvlucht. We zetten in, weer paar minuten eerder. Prijs! Een nieuwe mooie fiets. Toen kregen we duiven van de vader van een jongen waar mijn zus mee ging. Die had goede duiven. Hij kwam een keer met een plastic zak, kiepte hem om, rolden daar zo’n 10, 12 jonge duifjes uit. ‘Hier, kijk maar wat jullie ermee doen!’
Toen begonnen wij ook met Fondvluchten. St. Vincent bijvoorbeeld. En we gingen er dus op inzetten. Je kon kiezen om nationaal of internationaal te spelen. Wij hadden maar een licht duifje, dus we dachten dat het niks zou worden. Toen had mijn zus Irene ’s nachts toch al de klep van de duivenslag gehoord. Zij sliep vlakbij de duivenzolder. Maar je kon pas klokken vanaf 5 uur. Hadden wij nationaal de eerste prijs. Toen bleek dat ons lichte duifje twee uur voor lag op nationaal. We hadden er toch op ingezet. Het had daarna nog veel kunnen opleveren. Maar bij de volgende vlucht is het duifje niet meer teruggekomen.”
De kinderen Lemmens zijn lang niet de enigen in Schimmert die verzot zijn op hun duivensport. “We hadden een grote club hier in Schimmert. 35 leden. Iedereen had zo ongeveer duiven. Wij huurden een klok. Fondduiven hadden een aparte klok, daar mochten wij niet aankomen. En iedereen stond buiten uit te kijken naar de komst van zijn duiven.”
Victor vertelt hoe prachtig het is om buiten te staan en dan zo’n duif letterlijk uit de lucht te zien vallen. Het zijn nachtduiven. Zo’n duif heeft dan bijvoorbeeld vanaf Barcelona op grote hoogte door het donker gevlogen. En zij staan dan ’s morgens buiten naar de lucht te kijken. Victor: “Dat is dan net of er een tennisbal uit de lucht komt vallen. Je kunt het je bijna niet voorstellen. Zo’n duif komt dan met een enorme snelheid als een bolletje met de borst vooruit, de vleugels met de punten van de staart bij elkaar geknepen omlaag en ineens worden de vleugels gespreid en ze strijkt zo op het duivenhok neer. We hadden toen geen fototoestel of filmapparatuur, maar als we dat hadden kunnen vastleggen, dat was pas een mooie opname geweest.”
Een ander mooi fenomeen van het houden van duiven is volgens Victor het laten uitvliegen van een vlucht duiven. “Maar het was niet zonder gevaar om de duiven in de buurt in een groep rond te laten vliegen. Veel duiven zijn achtergebleven doordat ze tegen de hoogspanningsdraden opvlogen. Vooral jonge duiven. Bij hoogspanning heb je onderaan dikke draden en naarmate je hoger komt zijn de draden dunner, tot heel dunne bovenin. Daar vlogen duiven tegenaan. Wij hadden land onder hoogspanningsdraden. Daar lagen geregeld dode duiven. Naderhand heeft de elektriciteitsmaatschappij er dikke bollen opgezet, toen werd het wel minder.”
Victor kijkt met een glimlach terug op zijn jeugdjaren. Het was soms hard werken op de boerderij, maar daar stonden heel wat geneugten van het leven op het platteland tegenover. Victor vat het samen in twee opmerkingen: “De natuur is toch wel mooi hè, zoals het dierenrijk is.” En: “het is toch wel een mooie jeugd die we gehad hebben.”




Opmerkingen